Dolly en Dirkjan ontmoeten Anty

Toen Dolly op een ochtend wakker werd, wist ze nog niet dat zij en haar broertje Dirkjan een heel wonderlijke dag tegemoet gingen.

Rolverdeling:

Mama (kleine rol)

Verteller (grote rol)

Dolly (middelgrote rol)

Anty (grote rol)

Dirkjan (middelgrote rol)

Papa (kleine rol)

Juf (kleine rol)

Mama

Goedemorgen schatten! Het is tijd om op te staan.

Dolly:

Ja mam, ik ben al op!

Dirkjan (rekt zich uit)

Mmm, ik moet nog even wakker worden..

Verteller:

Dolly loopt naar buiten om te zien wat voor weer het is. Ze ziet iets in de tuin liggen. Daar moet ze meer van weten.

Dolly:

Het is een gladde metalen bol. Het lijkt wel een rond huisje. Maar ik zie geen raampjes. Wacht, hier is een deurtje. Oei, het gaat open!

Dirkjan:

Ik loop achter je aan. Zou er iemand in zitten? Of.. of.. iets? Het komt naar buiten!

Anty:

Hallo kinderen. Dit is een mooi plekje om te landen. Wonen jullie hier?

Dolly:

Ja, dit is onze tuin. Wie ben jij en is die bol van jou? Je ziet er vreemd uit, je lijkt op een, op een.. grote mier!

Anty:

Haha, dat klopt, ik ben een mier. Ik woon op de planeet Miranus. Daar zijn geen mensen, alleen mieren. Jullie zijn de eerste mensen die ik zie. Maar jullie zijn nog geen hele mensen, toch?

Dirkjan:

Nou, we zijn kinderen. Je bedoelt dat we nog niet volwassen zijn. Ik heb nooit van die planeet gehoord. Die is zeker heel ver hiervandaan.

Anty:

Heel ver. In een ander sterrenstelsel. Net als jullie aarde draaien wij om een zon. Voor jullie is dat een ster. Wij wonen 50 lichtjaren bij jullie vandaan.

Dolly:

Wat zijn lichtjaren?

Anty:

Het zijn geen echte jaren. Een lichtjaar is de afstand die een lichtstraal in een jaar aflegt. Het licht gaat ontzettend snel. Ga maar eens met een zaklantaarn in een donkere kamer staan. Als je die aanknipt, zie je meteen een ronde lichtvlek op de muur. Toch heeft het licht uit de zaklantaarn er even over gedaan voordat het de muur bereikte. Maar dat is veel te snel om het te kunnen zien. Het licht gaat 300.000 kilometer per seconde. Dus het kan in een seconde bijna zeven keer rond jullie aarde flitsen.

Dirkjan:

Dan moet je jaren onderweg geweest zijn. Je was zeker nog een heel klein miertje toen je daar vertrok.

Anty:

Nee hoor, ik was gewoon de mier die ik nu ben. Als ik met een raket was gegaan zoals jullie die gebruiken, zou ik er honderden jaren over gedaan hebben. Maar mijn ruimtebol kan veel sneller, bijna zo snel als het licht. In twee dagen was ik hier. Maar ik heb een vraag. Ik weet dat op de aarde familie van me woont. Zijn hier ook mieren?

Dolly:

Jawel, daar bij de schutting.

Anty:

Wat leuk! Ik ga even kijken of ik hun taal kan verstaan. Bzzz..pratt pwie.. pjoe.. bzzzz. Dat ging goed. Ze waren verbaasd mij te zien en te horen waar ik vandaan kom. Jammer dat ik niet in hun holletjes pas.

Dirkjan:

Dat is allemaal heel aardig, maar hoe heet je eigenlijk? Ik ben Dirkjan en dat is mijn zusje Dolly. En hoe kun je ons verstaan? En wij jou?

Anty:

Bij ons hebben we geen namen maar nummers. Ik ben Mier nummer 15.000, kortweg M15. Kijk, hier op mijn pols zit een vertaalmachientje. Handig hè?

Dirkjan:

Ik vind het leuker om je een naam te geven. Anty bijvoorbeeld, vind je ook niet Dolly?

Dolly:

Mooie naam. Maar we moeten nu gaan ontbijten en dan naar school. Laten we naar binnen gaan, mama en papa zitten op ons te wachten.

Papa:

Wat is dat? Hoe komt die enorme mier hier?

Anty:

Goedemorgen meneer. Ik ben door mijn volk op Miranus naar de aarde gestuurd om meer over uw planeet te weten te komen. Ik wil graag rondkijken in uw stad en in uw land Nederland. Daarna ga ik door naar de Noordpool om te zien hoe het met het ijs staat daar. Het is nogal snel aan het smelten, heb ik gehoord.

Papa:

Interessant. Welkom meneer.. Hoe heet u?

Anty:

Anty. Zo noemen uw kinderen mij en dat vind ik een mooie naam.

Dolly:

Nu je hier toch bent, kun je met ons mee naar school. Achterop de fiets.

Verteller:

De kinderen liepen naar hun fietsen. Papa naar zijn auto. Mama was al vroeg vertrokken naar haar werk.

Anty:

Aha, fietsen ken ik wel. Die hebben wij ook. Maar wat is dat voor een ding?

Papa:

Een auto, hebben jullie die niet? Wel treinen en bussen?

Anty:

Nee, wij reizen heel anders. Over de hele planeet hebben we ondergrondse tunnels gemaakt. Daar gaan we in en dan zijn we heel snel op onze plaats van bestemming. We noemen dat hyperloops. Daardoor hebben we geen grote wegen of spoorlijnen nodig. Alleen wandelpaden en fietspaden, want we houden van bewegen.

Dirkjan:

Je zal ons wel ouderwets vinden, met die auto’s, treinen en bussen. Het lijkt me wel wat, zo’n hyperloop. Nu moeten we snel naar school, want we moeten de juf vragen of je de klas in mag.

Juf:

We hebben vandaag een heel speciale gast. Dolly en Dirkjan weten al iets over hem, maar jullie mogen hem van alles vragen.

Verteller:

De kinderen wilden van alles weten: hebben jullie ook vliegtuigen? Zijn er koeien en schapen? Doen jullie ook aan sport? En nog veel meer.

Anty:

Vliegtuigen hadden we vroeger wel, maar nu hebben we ze niet meer nodig. Ik zag onderweg een hoop vrachtwagens waar rook uitkwam. Die vrachtwagens hebben wij ook, maar ze rijden op elektriciteit. Benzine en olie gebruiken wij al lang niet meer, want de lucht werd er vies van. We doen aan alle sporten, behalve zwemmen. Dat kunnen we niet goed, alleen watertrappelen. Er zijn bij ons ook boeren, maar die hebben geen koeien, varkens, geiten of schapen. Wel bladluizen. Die geven ons honingdauw, een heerlijk zoet en gezond drankje. We gaan ook op vakantie. Op de fiets of lopend. We kunnen heel ver lopen zonder moe te worden. Ook zijn we erg sterk. We kunnen wel 100 keer ons eigen gewicht dragen. Net als de mieren bij jullie.

Juf:

Laten we naar buiten gaan, dan kun je het ons laten zien. Kijk, daar staat mijn autootje. Dat kun je toch vast niet optillen?

Anty:

Dat kan ik wel hoor! Umpf umpf.. zien jullie wel?

Dolly:

Hij tilt hem helemaal boven zijn hoofd! Dat kan mijn vader niet eens.

Verteller:

Na al deze opwinding ging Anty achter in de klas zitten en volgde de lessen. Na school ging hij met Dolly en Dirkjan mee naar huis. ’s Avonds zat hij aan de eettafel.

Dirkjan:

Wat heb je daar allemaal bij je bord Anty?

Anty:

Ik heb mijn eigen eten meegenomen, want ik ben bang dat ik dat van jullie niet lust. In deze tubes zit alles wat ik nodig heb.

Dirkjan:

We eten stamppot met gebakken champignons, dat vinden wij erg lekker. En in deze pot zit mayonaise.

Anty:

Ik probeer het. Mmm, die stamppot is verrukkelijk. En de champignons ook zeg! Na het eten vertrek ik, want ik wil nog wat rondkijken in Parijs en Londen, voor ik naar de Noordpool ga. Ik ga ook even naar een sterrenwacht, want ik ben benieuwd of ze daar met hun telescoop mijn planeet kunnen zien.

Verteller:

Ze liepen naar de ruimtebol in de tuin.

Dolly:

Ik vond het erg leuk dat je bij ons landde Anty. Jammer dat je al weer weggaat.

Dirkjan:

Vind ik ook. Mogen we niet met je mee naar Miranus?

Papa:

Ho ho, dat lijkt me een erg wild plan. Mama en ik houden je liever op de aarde, al lijkt het me een heel bijzondere planeet.

Anty:

Ik wil Dolly en Dirkjan best ophalen in de zomervakantie. Ze kunnen bij mij logeren, ik heb een groot en gezellig huis. Ik stuur jullie wel wat foto’s. Hier, voor elk een flesje honingdauw, ik heb een hele krat meegenomen. Nou, dag allemaal, tot de volgende keer!

Verteller:

Hij stapte in de bol en sloot het deurtje. De bol ging langzaam omhoog en omhoog. Opeens schoot hij vooruit en verdween in de verte.

Dolly:

Ik wil wel een keer naar Miranus toe. Ik ga er eerst alles over lezen.

Dirkjan:

Ik ook. En als papa en mama dat ook doen, vinden ze het vast wel goed.

Papa:

Dat zullen we nog wel eens zien. Nu snel naar jullie ruimtebedjes!








Over de schrijver, Marten Knip

Over de schrijver: Marten Knip vertelt...

  1. Het kind en de verhalen:

Als kind luisterde ik elke dag naar ‘Het klokje van zeven uur en dus..’ door Henk de Wolf. Hoofdpersonages waren Koning Kaskoeskielewan en zijn hofnar Krokeledokus.

Een andere favoriet was Jean Dulieu met zijn Paulus de Boskabouter. Daar waren ook boekjes van die ik vanaf mijn zesde las. Ik las trouwens veel. Er liep een uitgesleten pad van mijn huis naar de bibliotheek. Ik denk dat het vele luisteren naar verhalen en het lezen  mijn fantasie zo prikkelden dat deze nooit meer is verdwenen.

2. De wetenschapscommunicator:

In de jaren zestig was het vak politicologie bij de Universiteit van Amsterdam zeer breed ingericht. Ik proefde van economie, filosofie, onderzoeksmethoden en ik studeerde af in sociologie, amerikanistiek en massapsychologie. Vanuit het laatste vak ben ik gaan werken in de wetenschapscommunicatie. Hoe leuk kan werk zijn! Belangrijke ontwikkelingen in de wetenschap, van natuurkunde tot dialectologie, aan een breed publiek duidelijk maken.

Ik reisde zelfs een aantal jaren met een Wetenschapscircus door het land in een echte circustent.

3. De wetenschapseducator:

In 2005 vroeg een rector van een VO-school mij mee te denken over invulling van de V van VWO. Zoals op de meeste andere scholen was er van voorbereiding op wetenschappelijk onderwijs op zijn school nauwelijks sprake. We maakten een programma waarin leerlingen van brugklas tot eindexamen onderzoeksmethoden leerden kennen en veel onderzoek deden. Al doende leerden de leerlingen kritisch denken en de betrouwbaarheid van informatiebronnen beoordelen. Al snel namen andere scholen dit over en in twee jaar werkte ik fulltime voor 50 VO-scholen. 

4. De verhalenverteller:

Ondertussen was ik getrouwd en kreeg ik twee dochters. Dé kans om de verhalenwereld uit mijn jeugd (zie 1) als vader in praktijk te brengen. Wat ik in mijn werk beleefde, met de enthousiaste en vaak kleurrijke wetenschappers met wie ik te maken had, verrijkte de verhalen die ik hun jarenlang vertelde.

Het is dus niet verrassend dat ik na mijn loopbaan (zie 2 en 3) besloot om me geheel te wijden aan het schrijven en illustreren van verhalen.

Heel onverwacht kreeg de wetenschapseducator nog een kans: mijn oudste dochter besloot tot een carrièreswitch.

Toen zij in haar verkorte PABO-opleiding (ze is psycholoog van achtergrond) met middenbouwleerlingen werkte aan taal- en leeslessen, zag ze grote verschillen in leesvaardigheid bij de leerlingen. Ook zag ze dat de beschikbare teksten niet erg uitdagend en aansprekend waren. De leerlingen lazen ze plichtmatig en er was niets om over na te praten. Wat leerden ze hier nu eigenlijk van en hoe kon ervoor worden gezorgd dat de kinderen er wél plezier in zouden krijgen? Ze vroeg mij om mee te denken over direct beschikbaar en aansprekend verhaalmateriaal van goede kwaliteit. We waren er snel uit: Toneellezen zou het worden! 

De toneelleesverhalen

Met plezier schrijf ik nu Toneelleesverhalen met verschillende onderwerpen en personages, Opgebouwd uit dialogen met vier tot vijf rollen. Het verhaal is fictie, maar er zitten veel informatieve wetenswaardigheden in en een zeer divers woordgebruik, wat bijdraagt aan een uitgebreide woordenschat van de lezertjes. Bij ieder verhaal maak ik een aantal  illustraties. Leerlingen lezen de verhalen met plezier en zijn enthousiast, ook de leerkrachten trouwens. Zij merken dat de leerlingen er veel van opsteken en leren maar bovenal (weer) plezier krijgen in het lezen.


Vervolgverhalen met illustraties

Ben je benieuwd naar de vervolgverhalen en de toneelleesverhalen versies met illustraties, dan hoor ik het graag via de mail.